Presentatrice en journaliste Merel Westrik ontdekt in het Zeeuws Archief dat een voormoeder uit Vlissingen voor haar echtgenoot een overlijdensverklaring heeft aangevraagd bij de rechtbank in Middelburg om opnieuw te kunnen trouwen. Haar man vervoerde per schip een lading kolen voor een Zeeuwse firma. Na zijn vertrek uit de haven in 1872 verdween hij spoorloos. Kun jij lezen wat er met Merels voorvader is gebeurd?
Bekijk hier de aflevering van Verborgen Verleden met Merel Westrik terug.
Overwegende dat mitsdien tegen den gedaagde ver-
stek behoort te worden verleend en door de Eischeres
alsnu de toewijzing van hare conclusien wordt ge-
vorderd.
Overwegende dat daarbij door haar wordt geposeerd
dat de gedaagde in de tweede helft der maand Novem-
ber 1872 van Walsoorden naar Blijth is vertrokken
met het schip “de twee gebroeders” waarop hij als matroos
diende, toebehoorende aan de reederij der Heeren Wi-
baut en Zoon te Vlissingen.
dat dit schip een der laatste dagen van het jaar 1872
uiterlijk 31 December uit Blijth met eene lading kolen
naar Vlissingen is uitgezeild, doch sedert niets meer van
dit schip of de bemanning is vernomen.
dat er derhalve alle waarschijnlijkheid bestaat, dat
dit schip met de geheele bemanning is te gronde gegaan
en de gedaagde zijn graf in de golven heeft gevonden.
Overwegende dat niet blijkt dat de gedaagde vol-
magt tot het waarnemen zijner zaken of orde op het
beheer daarvan heeft gesteld.
dat sedert den dag na de laatste tijding meer dan
drie jaren zijn verloopen en dat bij het vertrek van
den gedaagde aan geene kwaadwillige verlating moet
worden gedacht.
Overwegende dat mitsdien tegen den gedaagde ver-
stek behoort te worden verleend en door de Eischeres
alsnu de toewijzing van hare conclusien wordt ge-
vorderd.
Overwegende dat daarbij door haar wordt geposeerd
dat de gedaagde in de tweede helft der maand Novem-
ber 1872 van Walsoorden naar Blijth is vertrokken
met het schip “de twee gebroeders” waarop hij als matroos
diende, toebehoorende aan de reederij der Heeren Wi-
baut en Zoon te Vlissingen.
dat dit schip een der laatste dagen van het jaar 1872
uiterlijk 31 December uit Blijth met eene lading kolen
naar Vlissingen is uitgezeild, doch sedert niets meer van
dit schip of de bemanning is vernomen.
dat er derhalve alle waarschijnlijkheid bestaat, dat
dit schip met de geheele bemanning is te gronde gegaan
en de gedaagde zijn graf in de golven heeft gevonden.
Overwegende dat niet blijkt dat de gedaagde vol-
magt tot het waarnemen zijner zaken of orde op het
beheer daarvan heeft gesteld.
dat sedert den dag na de laatste tijding meer dan
drie jaren zijn verloopen en dat bij het vertrek van
den gedaagde aan geene kwaadwillige verlating moet
worden gedacht.
Overwegende dat mitsdien tegen den gedaagde ver-
stek behoort te worden verleend en door de Eischeres
alsnu de toewijzing van hare conclusien wordt ge-
vorderd.
Overwegende dat daarbij door haar wordt geposeerd
dat de gedaagde in de tweede helft der maand Novem-
ber 1872 van Walsoorden naar Blijth is vertrokken
met het schip “de twee gebroeders” waarop hij als matroos
diende, toebehoorende aan de reederij der Heeren Wi-
baut en Zoon te Vlissingen.
dat dit schip een der laatste dagen van het jaar 1872
uiterlijk 31 December uit Blijth met eene lading kolen
naar Vlissingen is uitgezeild, doch sedert niets meer van
dit schip of de bemanning is vernomen.
dat er derhalve alle waarschijnlijkheid bestaat, dat
dit schip met de geheele bemanning is te gronde gegaan
en de gedaagde zijn graf in de golven heeft gevonden.
Overwegende dat niet blijkt dat de gedaagde vol-
magt tot het waarnemen zijner zaken of orde op het
beheer daarvan heeft gesteld.
dat sedert den dag na de laatste tijding meer dan
drie jaren zijn verloopen en dat bij het vertrek van
den gedaagde aan geene kwaadwillige verlating moet
worden gedacht.