Burgemeesteren en vroedschap der stadt
Utrecht, bevindende dat door de langdurige
vorst ende het lage water, mitsgaders de menig-
vuldige onreijnigheden die van tijt tot tijt
op het ijs ende de werven worden gelegt ende
geworpen, de graften sodanig sijn vervuijlt
ende het water stinckende geworden, dat het-
selve niet bequaem is om tot het brouwen
van bier te worden gebruijckt ende dat te be-
duchten staet, dat daerdoor siecktens ende
ongesontheden souden worden gecauseert, hebben
nae deliberatie eenparig goetgevonden ende
verstaen alle de brouwers binnen dese stadt
te ordonneren om haer water, ’t welck sij
tot het brouwen van bier willen gebruijcken,
te laten halen buijten de stadt aen ’t boven-
eyndt, ’t sij aen den Crommen Rhijn of ander
lopend water, met interdictie van geen
water uijt de binnegraften daertoe te
putten ofte daermede te brouwen tot nader ordre, op
pijne van 300 gulden t’elcken reijse te verbeu-
ren, te appliceren een derdendeel ten
behoeve van den here hooftofficier, een derden-
deel ten behoeve van Stadtskinderhuijs
ende een derdendeel voor den aenbrenger.
Aldus gepubliceert van den stadthuijse
t’Utrecht op den 15 februarij 1692.
In kennisse van mij
C.Steenwinckel SSS
Edele achtbare heeren,
De insinuatie deses is door mij ondergeschreven letterdinaer
aen alle de brouwers ende brouwsters deser stadt op den 15 februari
parsoonlick geInsinueert, die mij alle tot antwoort gaven haer naer
de voorscreve insinuatie te sullen reguleren. Actum den 15 februari 1692.
Ga van Steenis
1692