Beste Gert-Jan, op de linkerpagina zie ik meteen boven deze inschrijving voluit de vorm coniugum, de genitief van coniuges. Er worden kinderen van echtgenoten gedoopt, vandaar de tweede naamval. De afkorting conj. staat hier dus voor coniugum.
Ik heb een doopvermelding van een voorouder - Maria Deriksen op 06 september 1799 in kerk De Star in Amsterdam. Na de vermelding van haar moeder staat volgens mij een deel van een Latijnse afkorting wat volgens mij zou moeten(kunnen) zijn coniugis (echtgenote). Hoe het nu precies geschreven is, is mij echter niet geheel duidelijk. Ik veneem graag een reactie
Beste Gert-Jan, op de linkerpagina zie ik meteen boven deze inschrijving voluit de vorm coniugum, de genitief van coniuges. Er worden kinderen van echtgenoten gedoopt, vandaar de tweede naamval. De afkorting conj. staat hier dus voor coniugum.
Conjugum ("getrouwd" of "echtgenoten") .
Staat ook voluit geschreven bij de doop van Gerardus op 7 oktober.
Vergelijk met het franse woord conjuger.
MVG-Paul
Dank voor de uitleg, wat zijn de 3 letters dan achter deze afkorting?
er staat conj: susc
conjugum susceptores
conjugum= getrouwd, slaat op de ouders van de pasgeborene
susceptores= doopgetuigen, slaat op de 2 namen die volgen
Andreas dank je wel voor de aanvulling, het is mij nu helder. Bedankt voor het inzicht.
conjugum = (van de) echtgenoten, 2e naamval meervoud van coniu(n)x = echtgenoot, echtgenote.
susc. kan de afkorting zijn van susceptor(es), maar het is altijd aan te bevelen na te gaan of het ook in uitgeschreven vorm voorkomt. En inderdaad, de uitgeschreven vorm die hier voorkomt zijn de werkwoordsvormen: suscepere = susceperunt (mv.) en suscepit (enkv.). Dus is het nagenoeg zeker dat in het voorbeeld dat aangehaald wordt susc. aangevuld moet worden tot suscepere.
Chris dank je wel voor de extra uitleg, helpt bij begrip.
Gert-Jan Zandstra
zei op zaterdag 25 april 2020 - 19:31