Aan den Koning
22 Januari 1830, no. 81
Sire!
Veterianen en kolonisten, schoon bestempeld met
de naam van bedelaars, daar zij het toch niet allen zijn, van
het 2 Gesticht dezer kolonie Veenhuizen, zien zich gedron-
gen bij deze Uwe Majesteit een klein en naar waarheid opge-
maakt vertoog van de bedrijven in deze kolonie aan te bieden,
een hunner zal met verschuldigden eerbied, dog met ronde
Hollandsche taal tot Uwe Majesteit het woord voeren.
Het kan Uwe Majesteit niet onbewust zijn, dat er een
vertoog over de Ommerschans en kolonien het licht ziet, door
den gewezen magazijnmeester Waardenburg gedrukt bij Van
der Sacheer te Kampen, thans als advokaat fungeerende te Steen-
wijk, in dat vertoog werden de mishandelingen van de kolo-
nist in het verkeert beheer van deze landbouw aangewezen en
geschetst, dog de Permanente Commissie hield zich schuil en er
verscheen van hunnentwegen geen wederleg, schoon genoemde
Permanente Commissie in hun jaarlijks verslag van den bloei
der kolonie en het geluk van de kolonist geene winderige woor-
den ter misleiding van de leden der Maatschappij van Midadig-
heid agterwege laat en zulk een verslag niets anders is dan
Hollandsche kak (verschoon Sire deze uitdrukking dezelve komt
hier te pas).
Meldt de Permanente Commissie wel in hun vertoog
dat, of de zich hier bevindende directie, dat zij ons veterianen
en kolonisten hebben deze week 5 dagen laten werken (mist-
kruien) en niet meer hebben laten verdienen dan 20 centen
en zulks nog wel in deze strenge koude, daar er veterianen
bij dat werk tegenwoordig geweest eene vrouw en 8 kinderen
te onderhouden hebben, daar er in tegendeel veterianen en
kolonisten zijn die 3 gulden s'weeks verdienen, zoo ongelijk en
naar gunst wierden de weekgelden geregelt, de arme kolonisten
die nu in de afgelopen week niet meer dan 20 centen is toegerekent
geworden voor zijn 5 dagen werkzaamheid, verliest nu het
enigste stukje spek dat hij na sesdaagsche vlijt erlangt, /
bekomt niet meer dan 10 centen, hetgeen werkloze kolonisten ook
erlangen, wordt er ook berigt, Sire, ingezonden of verslag gedaan
dat het hooij van dien aart is, hetwelk het rund door honger gedrongen
verpligt is te gebruiken, nauwelijks eetbaar is en hetwelk hier met
pamen naar toegebragt wierdt, nat en stinkend is, zooals dit jaar nog, en
daar er nu hier geen genoegzaam vooraad van hooij is door verzuim,
zoo voederd met het rund met boekweit, die boekweit is na er eenige zaaij-
boekweit van overgehouden en gedorscht uit het veen naar de vaart-
kant gebragt, wat is er geen boekweit door dat verwerken verloren en
verkwist geraakt, de boekweit verkogt, genoegzaam hooij daargesteld
zoude voordeel hebben aangebragt, welk een duur voedzel voor het
rund - paard, valt hier wegens slegt voeder voor de kar op de weg
dood, het rund kwijnt en sterft op stal wegens gebrek, daar men
niet dan van het waterige hooij dat er nog overig is dan 50 ponden
per week heeft, zoo het met het vee gesteld is, zoo is het met de
kolonisten hun voedzel gelegen, onlangs hebben zij zich bezwaard
over het hier toegelegd middageten, hetgeen drie ponden volgens het
tarief moet zijn, de raad, zooals men dit hier noemt, was juist
bijeen, het middag ration eten werdt gewogen en een pond te ligt
bevonden, eenige dagen bekwamen wij onze geregtigheid, maar,
Sire, het wegen had geen plaats meer, of men zich beklaagde of niet.
De broodbakkerij, dewelke door een veteriaan, een minnaar
van drank, bestuurt wordt en daarvoor 6 gulden per week erlangt,
het brood wordt daarin zoo behandeld, dat de korsten verbrand zijn,
van binnen niet gaar en zeer nat, geen direkteur geeft gehoor aan
de tallijke klachten, telkens daarover gedaan, men denkt hoe meer
nat het brood, zoo veel te zwaarer het pond brood goed bemerkt
wordende weegt, dus niet meer dan 3/4 pond, daarvan is bij vreemde
bakkers door kolonisten proef genomen, dus Sire nat brood kan
immers dan het gewigt niet houden dat het droog en goed bewerkt
moet en kan houden.
Aardappelen, vele daarvan bevrozen, mede
door verzuim, erlangt met hier voor het zoogenoemde ratjetoe,
waarin voor 140 manschappen niet meer worde gebezigd dan 2 ponden
Nederlandsche weelij of wel boter met eenige mostard.
Des zondagsmorgen is het godshuis tamelijk vol,
maar bij het geringste guur weder ziet men alle geempolyeerde,
maar wel kolonisten die als honden voortgedreven worden,
dog komt er directeur generaal of een lid der Permanente Commissie,
o dan zegepraalt voor dat ogenblik de godsdienst, men moet toch
als afhangeling in schijn godsdienstige zijn, directeur generaal
Visser en Tiber van Riemsdijk houden wel eens met de gemeente
nachtmaal, dan is er geen onderscheid, kolonist, bestuurder gebruiken
gemeenschappelijk het brood en de wijn, o welk eene nederigheid,
dog het is geen tollenaarsberouw en leedwezen over schuld, en zon-
der bidden en heiligmaking, en hunne onderhorige naar den
aart der Christelijke liefde te behandelen, welke onderhorige
of kolonisten gelijk het paard en het rund zooals gepasseerde
week nog hier plaats had met hun drie tegelijk grafwaards
werden gebragt wegens schraal en mager voedzel, kan men
dan Sire op zulk voedzel en 2 ponden Nederlandsch vleesch voor
140 man het leven behouden, is het niet beklagenswaard dat
een kolonie met hunne voortbrengzelen geen 700 a 800 menschen
kunnen voeden en wat wordt hier geteeld, aardappelen, kooren
en boekweit van de twee eerste voordbrengzelen niet half /
genoeg, er wordt daar zooveel geld voor opgebragt.
Ik zal, Sire, besluiten met de gezegden van twee bur-
gemeesters uit Noordholland, die verleden jaar deze kolonie be-
zogten, ik werkte in de omtrek van de kerk, er hield een rijtuig
stil, men vroeg mij, is de kerk open, ik beantwoorde dit met, ja,
de meid van de domine kwam spoedig aangelopen, want ieder schraapt
hier maar om t'zeerste, de heeren vroegen mij over het een en ander
aangaande de kolonie, en antwoorde mij, ja, vriend, er zijn te veel
geemployeerden, het kan geen stand houde, met schraapt hier, maar
heeft men genoeg, dan bedankt met voor zijn post, de schapen
zijn op het drogen en dan wordt die plaats weer door een schraper
vervuld en het komt alles maar op de Maatschappij van Welda-
digheid en op het bloed en het zweet van de arme kolonist aan,
indien Uwe Majesteit tijd van leven heeft, zal Uwe Majesteit al
die schone kolonien daar men zoo een ophef van heeft gemaakt
nog in duigen zien vallen, indien er 't zij vanwegen Uwe Majesteit
of gouvernementswege geene hulpmiddelen worden ge-
bezigd, en wie is er Sire dan het beste van gevaaren, de geem-
ployeerden die zijn vetgemest lachen in hun vuist, zooals
weleer de Rhijngraaf Salm in zijn vuist lachte over de
patriotten off Hollandsche gekheid, maar hij had den ...
beet, nooit Sire kannen de kolonien evenaaren aan de
onkosten, de bewerking van het land is nul, van geene waarde,
het geld is nutteloos verkwist geworden, o men dagt van
de heidegrond een Eden te maken, minder geemployeerden,
minder tractement aan vele hunner, want zij vreten de Maat-
schappij van Weldadigheid maar op en beter behandeling van
landbouw, paard, rund en kolonist, ziedaar, gelieve
dit eens te overwegen en aan de Permanente Commissie
te renvoieren, want het is waarheid Sire 't geen hier gemeld
wordt en zoo Sire onverhoopt over dit betoog wij kolonisten
en schrijvers dezes door de Permanente Commissie mogten
gestraft worden, zullen wij het Uwe Majesteit melden.
Uwe Majesteits gehoorzame onderdaanen,
veterianen en kolonisten
Veenhuizen
den 17 Januarij
1830
2 Gesticht
jairvandijk@gmail.com
zei op woensdag 12 november 2025 - 18:37