meede voogd over de drie nagelaten minderjarige
kinderen van wijlen Pieternella van Duyn,
tesamen voor de wederhelfte
Art. 27
Geinstitueerde erffgenamen ex testamento van
wijlen de voorn. Neeltje van Embden, in leeven
weduwe van wijlen Hendrik Eigenraem,
Art. 28
Hebben bekent zoo in hun privé als in hunne
opgemelde qualiteyten,
Art. 29
In vollen eigendom te cederen en te
transporteeren aen ende ten behoeven van den
voorn. Cent Maertensz Nebbis zijn erven en
regt verkrijgende,
Art. 30.
De voorsz. kusting rentebrieff in capitael groot
de somme van 1726 guldens en 7 penningen,
Art. 31
Waerop de interessen waeren betaalt tot den
voorsz. 2 February 1747,
Art. 32
Spreekende ten behoeven van de voorn. Neeltje
van Embden, weduwe Eigenraem.
Art. 33
Ende ten lasten van den gemelde Jacobus Hen-
driksz Eigenraam als principaal en den voorn.
Cent Maertensz Nebbis als borgh en meede prin-
cipael.
Art. 34
Onder spetiaal verband als vooren.
Art. 35
En zoodanigh als de voorsz. kustingbrieff was
gepasseert en verleeden.
Art. 36.
Dewelke aen de voorsz. acte off transportbrieff
wierd doorstooken en bezegelt.
Art. 37
Met spetiaele bekentenisse ter zaeke van de voorsz.
transporte wel en ten vollen te zijn vergenoegt en
voldaen.
Art. 38
En quitantie van de daervoor betaalde penningen
ter somma van 1726 guldens en 7 penningen.
Art 39
Dat den meergemelde Cent Maertensz Nebbis,
overleeden zijnde,
Art. 40
En tot zijn erffgenamen hebbende nagelaten
de supplianten in deezen,
Art. 41
Meede deezer wereld is overleeden den voorn.
Jacobus Hendriksz Eigenraem, den origineelen
debiteur,
Art. 42
Nalatende Willemina Jorisdochter Nouwe, desselffs
weduwe en boedelhoudster.
Art. 43
Zonder dat bij den meergemelde Jacobus Hendriksz
Eigenraem off na zijn
affsterven bij desselffs voorn. weduwe en boedel-
houdster Willemina Jorisdochter Nouwe,
Art. 44
Eenige verdere interesssen van het voorsz. capitael
zijn betaeld.
Art. 45
En nog veel minder dat bij henlieden zouden
zijn voldaen de respective jaerlijkse termijnen yder
van een hondert guldens,
Art. 46
Die in confromite van de voorsz. kusting
rentebrieff albereids op den 2e February 1748 hadden
moeten affgelost zijn.
Art. 47
En dewijle hetselve alsoo niet behoort,
Art. 48
En het de supplianten haer zoo deugdelijck agterweesen
in der minnen niet weeten te bekomen,
zoo werden de supplianten genoodsaakt haer te keeren
Arie Eijgenraam
zei op donderdag 29 september 2022 - 09:34