Mechelen 1619

Goedemiddag H.,

(Ik heb niet de hele tekst bekeken, maar):

Bekendt ende bewesen 

zesse dergelijcken Carolus gulden

vallen ende verschijnen sall den XX vijf meert (25 maart)

voorschreeven Pauwels vierde part (een vierde deel)

gelegen Inde Besterstraete 

Het Kinde genaempt Tusschen de pillairen aldair

Ende op desselfs Pauwels persoon ende alle sijne andere goeden 

have ende erve present ende toecommende

Dan volgt Latijn, iets van: wii cuiuscumque lororum (of waar deze goedern ook gelegen mogen zijn, of bevonden mogen worden), (dit Latijn is korter geformuleerd dan het Middelnederlands zoals je ziet)

Alsoomen 't voischreeven huijs 

Dan een stukje Vlaams formulier dat ik niet ken, het staat ook onder de volgende akte: A: Dominus M. houdende Is (zoals Heer M. is houdende)

warandiam op nijet dairvoorde vuijtgaende alsoo den vijff gulden erffelijcken onquist(?) daer competerende dese stadt Mechelen bij het voorschreeven(en). (Een Vlaamse belasting die ik niet ken, in de zin van: hem vrijwarende, behalve de 5 gulden die uit het goed gaat die de stad Mechelen toekomt). 

Bonne recherches!

Toch maar even het beginstuk gelezen: Te heffene altijt opten XVII en Meerte wair aff d' Ierste Jaer van betaelinghe vallen ende verschijnen zal den XVII en Meerte anno 1620. 

(Een jaarlijkse erfcijns van 6 gulden en 5 stuivers, jaarlijks te betalen op 27 maart, waarvan de eerste betalingstermijn zijn zal op 27 maart 1620. Een lossing is het lossingsbedrag dat men betaalde ter lossing ofwel afkoping van de erfcijns. Bij deze akte staat geen lossingsclausule, meestal volgend aan het einde van, of direct na de akte). 

Bekendt ende bewesen aen denzelven Jacques, accepterende soo voor
hem als voor ende tot behoeve van Catharine de Keersmaeckere
zijnder huijsvrouwen, zesse dergelijcke carolus gulden ende vijff stuijvers
jaerlijcks ende erffelijcke chijs, te heffene altijt op den 27en
Meert, wairaff d'ierste jaer van betaelinghe vallen ende
verschinen zal den 27en Meert anno 1620 op ende aen des
voorsz. Pauwels vierde part van eenen huijse metten toebehoorten,
gestaen ende geleghen inde Besserstraete alhier neffens het
huijs Het Kinde genaempt, tusschen de pillairen aldair,
ende op desselfs Pauwels persoon ende alle sijne andere
goeden, have ende erve, present ende toecomende, [stukje Latijn]
alsoo men t'voorsz. huijs ende andere erffelijcken goeden
onder Mechelen geleghen sijnde A. dominos M. houdende is,
waervan op nyet dair voore uytgaende, alsoo de vijff gulden
erffelijcken onquistbaer competerende dese stadt Mechelen
bij het voorsz.

Het stukje Latijn luidt volgens mij ubicumque / locorum, waar ook gelegen.

Goed gezien Otto! ubi cumque locorum. Je verwacht dat dit aaneengeschreven staat, maar hier staat het los van elkaar. 

Hartelijk dank allen!