Het is een gedeelte - de vijfde strofe - uit een gedicht van Dirck Rafaelz Camphuysen, Niets nieus onder de sonne, uit diens Stichtelycke rymen, zie https://www.dbnl.org/tekst/camp001stic01_01/camp001stic01_01_0058.php
Prima te lezen en te begrijpen, maar weet iemand van welke 17e-eeuwse (misschien 16e-eeuwse) dichter dit is? Geciteerd in de Voor-rede van Apologie ofte verantwoordinge van den ondienst der stadthouderlyke regeeringe uit 1663. De anonieme auteur (ws. Johan Uytenhage de Mist) citeert het gedicht als geschreven door 'een der sin-rijcxte Dichters van geheel Hollandt'.
Het is een gedeelte - de vijfde strofe - uit een gedicht van Dirck Rafaelz Camphuysen, Niets nieus onder de sonne, uit diens Stichtelycke rymen, zie https://www.dbnl.org/tekst/camp001stic01_01/camp001stic01_01_0058.php
Dank!
Jan Hadders
zei op woensdag 22 januari 2025 - 14:27