Het is een brief aan Willem van Oranje van Andreas Vierling, de grondlegger van de theoretische waterbouwkunde. Het doel van de brief is echter niet helemaal zeker, omdat dit het eerste blad betreft en de tekst nog een vervolg zou moeten hebben waarin de uiteindelijke vraag staat. Onderstaande transcriptie heb ik gemaakt met hedendaagse interpunctie.
Zie voor achtergrondinfo onder meer: https://erfgoed.breda.nl/erfgoed/archief/andries-vierling
Aen den grootmogende, welgeboren vorst, ende zeer
ghenadighen heere: Mijn heere Willem van Nassou,
bij der gratiën Goidts Prince van Oraengien, grave
tot Nassou tot Vianden, Ditz, end[e] gouverneur
en[de] capiteyn-generael van [den] Co[nincklijken] Ma[jesteyt] van Hollandt
ende Zeelandt.
Alzoo Andries Vierling, gewoont hebbende in zijn joncheyt met wijlen
Adolff Hardinck, in zijn[en] levene raedt der keyserl[ijcken] ma[jes]teyt ende zijn[en] rentm[eeste]r
ende dijcgrave-generael van Zeelan bewester Schelt als clercq ende hem
dienende in alle zaeken van dijckaigiën, ende naderhant ghedient heeft den
eedelen huyse van Nassou als rentm[eeste]r ende dijcgrave ende superintendent
van [den] openingen van der haevene van [den] Lande van Steenberghen, den tijt van
ontrent XL [40] jaeren continuelicken, soo heeft den zelven Androes
Vierling van [den] jaere XXII [[15]22] aff tot den tijt van huydent van zijn[en] ouderdom van
LXVII [67] jaeren alle dijckaigiën gevolcht. Eerst in den jaeren van XXIII [[15]23]
heeft hij ghewees met denzelven wijlen Adolff Hardinck in de dijckaigie
van Assenede in Vlaenderen. Daernaer in 't jaer van XXX [[15]30] 't Lant van
Walcheren, geïnundeert zijnde deur d' oude havene van Middelburch ontrent
der justicie, ende oick ter mortieren, heeft alsoo oick 't lant helpen
vorschen, en[de] van daer is hij vertrocken naer den Dierick in Zuytbeverlant,
in 't zelve jaer van XXX [[15]30] oick geïnundeert zijnde. De voorn[oemde] Vierling heeft oick onder Adolf
Hardinck voorn[oemt] gesolliciteert de dijckaigie van [den] Bom[m]ele, en[de] naderhant
in zijn[en] dienst van rentm[eeste]r van Steenberghen voorn[oemt] heeft helpen bedijcken
in 't jaer van XXXVIII [[15]38] de polder van Sgraefheynricxlant, vast aen de stadt
Steenberghen gelegen, heeft oick helpen bedijcken uwe ex[cellentie]re lande
van [den] Clundart, daernaer oick de Ruygenhil ende het nyeuwe lant van
Vossemaer en[de] het Heysscheschoore onder uwe v[oor]sz[eyde] heerlicheyt van
Steenberghen, zoo dat hij daerdeure, in zijn[en] vocatie geroepen zijnde,
zijn[en] jongen tijt in zulcken zwaeren aerbeyt ende armoede versleten heeft,
zoo oick in 't repareren van te doen accresseren geduerende zijnen tijt van
rentm[eeste]r uwe ex[cellentie]re gorssingen van Cackeloo, de toobe Cackers, de
Heeninge, het Heyscheschor voorn[oemt], met oick buyten zijn ampt de dijckaigie
van Sintemartensdijck, in 't leggen van [den] spuye aldaer, om[m]e opene te houden
de havene van Scherpenisse in Zeelant. Soo dat hij deur alle zijnen
handel kendt de natuere en[de] stroomen van Zeelant voorn[oemt] en[de] alles 'tgheene
dat nootelicken der dijckaigiën aengaende behoirt gedaen te worden, gelijck
oick blijken zal bij zijn[en] vijff boecken die hij dyenaengaende gemaect
heeft, ende dewelcke hij uwer exc[ellen]c[i]e verhoopt toe te schrijvene
ende te dedierene. Ende hoewel hij 'tzelve stelt om[m]e uwer Ex[cellen]c[i]e
daervan te adverteren, protesteert de voorn[oemde] Vierling dat hij 'tzelve nyet
en doet om hem daeroff te beroemmene, maaer alleenlicken dat uwe
Ex[cellen]c[i]e neyt en zoude vermoeyen dat de voorn[oemde] Vierling nyet uuyt lichticheyt
Erik
zei op maandag 11 september 2023 - 17:53