Wij mr. Jacob van der Lely ende Hendrick
d'Acquet, scheepenen in Delft, oorconden dat Jurianus
Wibbert etc. (ende soo voorts als in de brief fol. 317 verso) aan
Joris Geesteranus, notaris en procureur binnen
dese stad, vercogt en voor ons in vollen eygendomme
opgedragen hebben, een huys en erve met een stallinge
daaragter staande ende geleegen aan de noordzijde
van de Vlamingstraat alhier, belend aan de oostzijde
de poort van de huysinge van Maarten de Kok en aan
de westzijde de poort van deses boedels huysinge,
gekogt bij Pieter van der Knos, hebbende dit verkogte
een vrijen in en uytgang in de poort van de huysinge,
gekogt uyt desen boedel bij Maarten de Kok voornoemt, streckende voor
van der straate noordwaards op tot agter tegens de
huysinge van Cornelis van der Colsterens weduwe en Gillis
Luymes, in alle manieren als het voorsz. verkogte jegen-
woordigh beheynd, betimmerd ende bepaald staat,
behoudens een yders goed regt van drop, ligt,
timmeragie, waterlosinge en diergelijcke, volgens de
oude brieven ende bescheyden daarvan zijnde,
daarna den coper hem zal moeten reguleren, is wijders
geconditioneerd, dat dese huysinge zal hebben
en behouden een vrijen en onbelemmerden in en
uytgang in de opgemelte poort, ten allen tijden,
ook met paarden en koebeesten of ander vee, zijnde
dit verkogte vrij ende onbelast, niet daarop staande
als den heer zijn regt ofte jaarlijkse renten ter somme
Anneloes Maas Geesteranus
zei op donderdag 15 oktober 2020 - 12:49