Weyntje Jacobs als veerscip van Delft, out 22 jaeren,
gevraecht bij mijn heere den schout, zeyt dat
zij kennisse heeft aen de voorn. Pieter van Hamburgh
ende dat hij hier genaemt wordt Jan [open plek],
zeyt met denselven tot Woerden gevangen geweest
te zijn ende dat hij haer een schort eens vereert heeft,
zeyt tot Woerden ontrent 2 jaren geleden een brand-
merck gecregen te hebben,
zeyt dat de voorsz. Pieter tot Haerlem in apprehensie is
geweest met zijn bijsith streeckgaenster genaemt
die tot Woerden mede gebrandmerckt is geweest,
zeyt dat deselve Pieter ten tijde hij haer die
spreeckt de schout gaf dat de weerdinne tot
wiens huyse zij waeren, gecocht heeft 3 rocken
van deselve Pieter ende een te schenck, noch
een creegh. Actum etc. prensentibus ut supra.
Pieter van Hamburgh gevraecht wederomme waeromme
hij hier int ewerst zijn naem gaf Jan, seyt aen niet
bekent te zijn t'selve geseyt te hebben,
ontkent oyt tot Haerlem in apprehensie geweest te
zijn /
zeyt de voorsz. Weyntje Jacobs noyt gekent nochte gesien te hebben,
bekent naerder gevraecht tot Harlem gevangen geweest
te zijn in de winter lestleden met zeecker Marritje Jans,
zeyt dat hij noyt eenigh gestolen goet vercocht heeft,
maer wel op enigh gedroncken,
zeyt oock de voorsz. Weyntje noyt iet gegeven te hebben,
zeyt weyder gevraecht haer hier in den herberge eens gesien
te hebben sonder iewaerts meer,
Weyntje Jacobs wederom gevraecht persisteert bij haer voorgaende
confessie ende zeyt dat ten tijde de voorsz. Pieter haer
een schort gaf, dat noch 2 manspersonen bij hem waeren,
den eenen Willem ende d'ander Kees genaemt te zijn.
Trijntje Hendrix, huysvrouwe van Gerrit Dircsen scipper achter
de picqueerstal gevraecht bij mijn heere de schout,
zeyt dat de voorsz. Pieter ende Weyntje tot haer huyse
zijn geweest,
zeyt dat de voorsz. Pieter met noch enige van zijn
compagnons tot haren huyse zijnde, hij Pieter haer
die spreeckt een rock vereerde,
zeyt dat Weyntje van buyten gecomen is met de
voorsz. Pieter ende zijn compagnons tegelijck hebbende
t'voorsz. goet bij haer. Actum etc. presentibus ut supra.
Weyntje Jacobs wederomme de novo gevracht of zij niet
gelijck met de voorsz. Pieter ten huyse van de voorsz. Trijntje
Henricx is gecomen, zeyt echter neen, maer dat
Pieter daer ten huyse zijnde de mayt van de voorsz.
Trijntje Henrix haer die spreeckt uyt haer huys
gehaelt heeft ende Trijntje voorsz. seyt dat zij te
haeren zijn ingecomen t'geen Weyntje niettemin ontkent
ende de geseyde Weyntje heeft daernae bekent gelijck
met de voorsz. Pieter gecomen te zijn met het gestolen
goet bij hem in den herberge van de voorsz. Trijntje.
Tim
zei op zondag 20 juni 2021 - 21:05